Het geven van tienden
gedachten over het christenleven

God en mijn geld
Hoeveel geef ik aan de kerk?
Het is een veelgestelde vraag: hoeveel geld moet ik aan de kerk geven? Hoe hoog moet mijn "vrijwillige bijdrage" zijn?
Nu is het duidelijk, dat de kerk geld nodig heeft om te kunnen functioneren. En toch is de vraag, zoals die bovenwordt weergegeven, niet goed. Want als christen geef je niet aan de kerk, maar eigenlijk: aan de Heer. Dat de kerk een belangrijke ontvanger is, moge duidelijk zijn, maar daarnaast zijn er ook nog andere goede doelen, in bijvoorbeeld zending en hulpverlening, die geld ontvangen, dat feitelijk aan de Heer gegeven wordt, ten behoeve van zijn werk.

De oudtestamentische wet
In het Oude Testament ontdekken we dat de dienst van God en de zorg voor de samenleving offers van de mensen vroegen. Daar waren verplichte gaven zoals de tienden (10% van de opbrengst van het land), de diverse offers met de daarbij behorende gaven. Maar er waren ook vrijwillige offers met bijbehorende gaven (in natura). Daarnaast waren er heffingen die door de koning opgelegd werden.

Een beetje veel?
Er werd dus nogal wat van de mensen gevraagd. Omdat die mensen net als wij waren en veel goede en noodzakelijke dingen met hun geld wilden doen, beknibbelden ze op een kostenpost, waar geen mens hen op zou aanspreken: de tienden. Maar God maakte hun duidelijk, dat hun rekensom niet klopte. Als zij eerst het in hun eigen ogen onmogelijke en onredelijke zouden doen (10% aan Hem afstaan), zouden ze ontdekken, toch ruimschoots voldoende over te houden voor hun eigen behoeften1.

De achtergrond van het geven van 10% is deze. De Israëlieten woonden in Gods land en Hij was het, die de oogsten overvloedig maakte2. God had recht op de hele opbrengst! Symbolisch gaf men 10%. Maar eigenlijk zou je kunnen zeggen: ze gaven 100% en kregen onverdiend 90% terug om zelf van te leven en leuke dingen mee te doen. En dat was altijd voldoende, want God was als een vader die het zijn kinderen aan niets laat ontbreken.

De nieuwtestamentische tijd
Nu vragen sommige christenen zich af, of die oudtestamentische wet op de tienden ook voor ons geldt. In het algemeen kun je zeggen, dat de wet van God door bemiddeling van Mozes aan de Israëlieten is gegeven3. De wet was niet van toepassing op de heidenen.

In de nieuwtestamentische tijd stonden de apostelen voor de vraag: moeten de instellingen van die wet ook voorgeschreven worden aan de christenen? Het antwoord dat zij ontvangen is, dat de morele wet, die de waarden en normen van God weergeven, algemeen van toepassing is, maar dat de rituelen en instellingen niet opgelegd moeten worden aan de christenen4.

Maar al is er geen bijbelse verplichting voor christenen om 10% van hun inkomen af te staan aan de Heer, het Nieuwe Testament zegt wel heel veel over het geven van christenen!
We hebben aansprekende voorbeelden van mensen die weten wat geven is: de weduwe, die haar levensonderhoud weggaf5, de Macedonische gelovigen, die méér deden dan zij, menselijkerwijs, konden6! Zij treden duidelijk in de voetsporen van de Heer Jezus, die rijk was, maar alles overhad voor ons!

Vrijgevigheid: een kwestie van prioriteiten?
Het Nieuwe Testament roept ons op om vrijgevig en mededeelzaam te zijn7. Als we zo handelen, mogen we rekenen op Gods hulp, die in onze eerste levensbehoeften zal voorzien8.
Maar misschien hebben wij, door de tegenwoordige, materialistische denktrend, het juiste zicht wel verloren op wat onze eerste levensbehoeften zijn9.

Het Nieuwe Testament noemt geen bedrag of percentage dat christenen moeten geven ten behoeve van het werk van de Heer, maar beschouwt het als vanzelfsprekend dat ze dat doen. Over de wijze waarop wordt ook nog wat vermeld.

Vrijwillig
Onze gaven worden offers genoemd, die aan God gebracht worden10. De offers die in de Bijbel genoemd worden, kunnen verdeeld worden in verplichte offers en vrijwillige offers. Van de laatste groep wordt vermeld, dat ze zijn "tot een lieflijke reuk voor de Heer"11. Het zijn deze offers die model staan voor onze offers. Het zijn vrijwillige offers, waartoe niemand verplicht is.
Maar dat houdt niet in, dat men, als men ze brengt, vrij is om zelf te bepalen wat en hoe men offert! Het is de Heer, die bepaalt hoe de vrijwillige offers gebracht moeten worden12 en wat als een vrijwillig offer voor Hem tot een lieflijke reuk is of niet13. De grote en de bestemming van onze giften behoren dan ook niet bepaald te worden door de stroom van informatie, door al of niet brutale bedelbrieven en door acceptgirokaarten. In het persoonlijke gebed vragen we onze Heer ons duidelijk te maken wat zijn wil is met betrekking tot onze giften14.

Naar vermogen
De Bijbel geeft geen aanwijzingen over de grootte van het bedrag dat je geeft voor het werk van de Heer. Heel globaal wordt gezegd: als je geeft, doe het dan naar vermogen15. Wees niet krenterig. Als de genade overvloediger is dan de wet, zou het dan ook niet zo zijn bij de gaven die wij geven? In de apostolische tijd waren er zelfs, die boven vermogen gaven16. Maar ze ontdekten ook, dat hoewel de wet niet op hen van toepassing is, het principe van Maleachi 3:10 ook voor hen opgaat: wie karig zaait, zal karig oogsten17.
Zij zullen daarbij niet aan een materiële oogst gedacht hebben! Die was nauwelijks belangrijk voor ze, want ze gaven niet om er zelf beter van te worden! Ze gaven overvloedig, omdat ze Christus nadeden, die Zichzelf helemaal gegeven had zonder iets achter te houden! Ze gaven met blijdschap en oogsten grote innerlijke vrede en vreugde!

Met blijdschap
Belangrijker dan het geld dat we geven voor het werk van de Heer, is de gezindheid waarin we het geven. Want je kunt giften geven om het geweten gerust te stellen: nu heb ik tenminste mijn plicht tegenover de Heer weer gedaan. Of om in de gunst te komen bij mensen: als mijn voorganger weet dat ik trouw geef, zal hij met wel goed gezind zijn. Maar dat zijn bijbedoelingen, die de gave, hoe rijkelijk ook, waardeloos maken. De Bijbel zegt nadrukkelijk: God heeft de blijmoedige gever lief18. De gift heeft waarde, als we ons er oprecht over verheugen, dat we deel kunnen hebben aan Gods werk (vergelijk Filippenzen 1:5 met Filippenzen 4:16) en/of aan de noden van anderen tegemoet kunnen komen19. Niet de gave, maar de mildheid van ons hart is belangrijk!

naar boven