De geheimenissen van Gods Koninkrijk
Thematische bijbelstudies
Gelijkenissen van Jezus




Matteüs 13:1-52

In Matteüs 13 kondigt de Heer Jezus zijn discipelen al iets aan van deze verborgenheden van zijn Koninkrijk. Zeven gelijkenissen laten de verschillende facetten van Gods werk in deze tijd zien.
Het zijn verhalen, ontleend aan het dagelijks leven, met een diepere betekenis. In het algemeen kunnen we zeggen, dat de beelden die de Heer gebruikt ofwel door Hemzelf verklaard worden, ofwel bekend zullen zijn bij zijn hoorders, omdat ze elders in de Bijbel ook gebruikt worden. We zullen ons er dus toe moeten zetten om de gelijkenissen te zien in het licht van de Bijbel om de betekenis ervan te achterhalen.
Daarna kunnen we er natuurlijk, binnen de grenzen van die betekenis, altijd lessen voor ons eigen leven uit trekken.

De zeven gelijkenissen willen we onderverdelen in drie groepen:
  • De eerste groep omvat slechts een gelijkenis, waarin een algemeen beeld wordt geschetst van Gods activiteiten gedurende de hele periode, waarin Gods verborgen gedachten geopenbaard zullen worden.
  • De tweede groep omvat drie gelijkenissen, die als het ware in een adem verteld zijn. Ze horen bij elkaar en geven samen een beeld van de manier, waarop het Koninkrijk zich in deze tijd ontwikkelt.
  • De derde groep omvat eveneens drie gelijkenissen, die bij elkaar horen. Zij laten iets zien van de manier waarop God met Israël, de gemeente en de volkeren 11 Korintiërs 10:32) handelt in deze tijd van verborgen dingen, om tenslotte met elk van deze categorieën zijn doel te bereiken.



naar boven


1. Gods werk in deze tijd De eerste gelijkenis is die van een zaaier die goed zaad uitstrooit op de akker 2Matteüs 13:3-8). Maar slechts een deel van het goede zaad draagt vrucht voort die rijp wordt voor de oogst. De betekenis van de gelijkenis Deze gelijkenis laat zien, dat de activiteit van de Zoon des mensen in de tijd van geheimenissen zich ogenschijnlijk beperkt tot zaaien. De zaaier is ongetwijfeld dezelfde als die in de tweede gelijkenis 3Matteüs 13:38). Het zaad is het woord van het Koninkrijk 4Matteüs 13:19). Gods boodschap is met langer gericht aan een enkel volk uit de velen, het wordt verkondigd aan alle mensen. Want het zaad wordt uitgestrooid over de hele wereld 5Matteüs 13:38). Het zaad beeldt ook degene uit, die dat woord ontvangt 6Matteüs 13:19 7Matteüs 13:38). Het ontvangen van het Woord is veel meer dan het horen. Het houdt ook in: verstaan, begrijpen, er mee instemmen 8Matteüs 13:23). Er zijn veel omstandigheden die het onmogelijk lijken te maken, dat er ooit een mensenleven door Gods Woord veranderd zal worden. Activiteit van 'vogels', waarmee de boze wordt aangeduid 9Matteüs 13:19), verdrukking, vervolging, de zorg voor dagelijkse dingen en het bedrog van de rijkdom - wie heeft er niet mee te maken en wie zou kunnen standhouden? Maar, terwijl de Zaaier doorgaat met zaaien, rijpt in alle stilte een rijke vrucht. Al die tegenwerkende krachten hebben slechts beslissende invloed op hen, die slechts uiterlijk christen zijn. Toepassing Onze tijd is een tijd van zaaien. De Heer Jezus heeft de opdracht gegeven om het Woord te verkondigen 102 Timoteüs 4:2). Op die manier wil Hij spreken tot mensenharten. In hen, die tegen de verdrukking in Hem in hun levens toelaten en zijn Woord vasthouden, wordt de Vader in de hemel verheerlijkt 11vgl. Johannes 15:1-8). 2. De zichtbare ontwikkeling van het Koninkrijk in deze tijd * De gelijkenis van het zaad en het onkruid 1Matteüs 13:24-30) Een landman zaait goed zaad, maar 's nachts zaait zijn vijand er onkruid doorheen, waarschijnlijk dolik, een onkruid dat veel op tarwe lijkt. Als de knechten van de landman het ontdekken, willen ze de dolik er tussenuit halen, maar hun her verhindert dat. Ze moeten dolik en tarwe laten opgroeien tot de oogsttijd. Dan zijn ze goed van elkkaar te onderscheiden en kan de tarwe geoogst, de dolik vernietigd worden. De betekenis van de gelijkenis Kwam in de eerste gelijkenis al duidelijk naar voren, dat de activiteit van de Zoon des mensen in de periode van de geheimenissen beperkt was, in deze gelijkenis wordt dat bevestigd. De omstandigheden doen de mensen zeggen: "Heer, doe er wat aan". Maar de Heer grijpt met in: de boze wordt niet gegrepen, de bedrijvers van boosheden worden niet geoordeeld, de kinderen van het Koninkrijk worden niet naar een andere, veilige plek overgebracht. Schijnbaar aan hun lot overgelaten leven gelovigen en ongelovigen naast elkaar, terwijl ze in veel gevallen zelfs niet van elkaar te onderscheiden zijn. Het is (nog) niet aan de knechten van de Heer om daarover te oordelen. Gods activiteit ter bestrijding van (de ontwikkeling van) het kwaad is, althans ogenschijnlijk, nihil. Pas bij de voleinding der wereld (of beter: eeuw, tijdperk) wordt er tegen het kwaad opgetreden en wordt de vrucht waarin de Vader verheerlijkt wordt, geopenbaard 2Matteüs 13:41-43 3vgl. 2 Tessalonicenzen 2:7-10). * De gelijkenis van het mosterdzaadje 4Matteüs 13:31,32) Een nietig mosterdzaadje groeit uit tot een boom, waarin de vogels van de hemel een plek vinden om te nestelen. De betekenis van de gelijkenis In deze gelijkenis toont de Heer Jezus, dat het Koninkrijk van God op aarde, begonnen als een klein zaadje, dat in het mensenhart ontkiemt en door de kracht van de Heilige Geest gerechtigheid, vrede en blijdschap uitwerkt, uiteindelijk grootse vormen zal aannemen. Dat dit echter niet onverdeeld positief beoordeeld moet worden, blijkt o.a. uit: o het feit, dat in de eerste gelijkenis de vogels model bleken te staan voor de boze 5Matteüs 13:19). De boom wordt niet alleen bezocht door de vogels, maar ze nestelen zelfs in zijn takken. Ze zijn daar thuis! o het feit, dat een grote boom in de Bijbel meermalen voorkomt als een beeld van de politieke machten die deze aarde beheersen 6vgl. Daniël 4:8-12 7vgl. Daniël 4:17-19 8Ezechiël 31:3-9). Het mosterdzaad, dat normaal gesproken uitgroeit tot een struik van bescheiden afmetingen, groeit in de gelijkenis uit tot een heel grote boom. De gemeente van de Heer Jezus was bestemd om een 'kleine' kudde (klein om de hulpeloosheid te benadrukken) temidden van wolven te zijn 9Lucas 12:32 10Matteüs 10:16), vreemdeling in een wereld 11vgl. 1 Petrus 2:11) waarvoor zij geen andere boodschap heeft dan de boodschap van het kruis 121 Korintiërs 1:22-24 131 Korintiërs 2:2). Maar in de loop van de tijd is ze niet altijd trouw geweest aan haar Heer en hebben de 'wolven' invloed in haar midden verkregen 14vgl. Handelingen 20:29). Onder wereldse invloeden is ze uitgegroeid tot een instituut, dat dikwijls politieke macht nastreeft. * De gelijkenis van het zuurdesem 15Matteüs 13:33) Een vrouw verbergt stiekem in een vers bereid deeg een klein beetje zuurdesem, dat binnen korte tijd z'n invloed uitoefent op het hele deeg. De betekenis van de gelijkenis In de vorige gelijkenis werd de aandacht gevestigd op de uiterlijke verschijningsvorm van het Koninkrijk. In deze gelijkenis gaat het veel meer om de innerlijke kracht ervan. Meel, fijn meel, komt in het Oude Testament veelvuldig voor bij de offeranden, die God welgevallig zijn. Het lijkt dan steeds heen te wijzen naar het leven van de Heer Jezus, het ware tarwegraan. Het spreekt van zijn leven dat Hij uitdeelt als voedsel voor de zielen der gelovigen. De grondslag van de gemeente is dat leven. Christus is ons leven 16Kolossenzen 3:4). Doordat Hij in ons woont, hebben wij goede hoop dat Gods heerlijkheid in ons geopenbaard wordt 17Kolossenzen 1:27 181 Korintiërs 2:7). Gods heerlijkheid - dat is het leven van Jezus Christus 19vgl. 2 Korintiërs 3:18 20Galaten 5:22) - wordt in ons zichtbaar naarmate we, door de leer der apostelen onderwezen, Hem meer en meer leren kennen. Zuurdesem is bedorven, gistend deeg, dat als gist gebruikt wordt. In de Bijbel is het vaak een beeld van verdorven leringen. Om die reden mocht er bij het Pascha bijvoorbeeld, dat een beeld is van het volmaakte en zondeloze Paaslam Jezus, geen enkel zuurdeeg in huis gevonden worden 21vgl. 1 Korintiërs 5:7,8). De Heer waarschuwt voor drie (van de vele?) soorten 'zuurdeeg', leringen die zijn discipelen ervan zouden kunnen weerhouden om het oog op Hem gericht te houden: dat der Farizeeën, dat der Sadduceeën en dat der Herodianen 22Matteüs 16:6 23Marcus 8:15). Meermalen wordt in de Bijbel een vrouw gebruikt als een symbool voor een godsdienstig volk, zowel in positieve zin (een volk dat God zoekt 24Hosea 2:13-19) als in negatieve zin (misleidende godsdienst 25Zacharia 5:8 26Openbaring 17:4-6). Zo toont de Heer ons in deze gelijkenis, dat de boze zal trachten de Bijbelse leer omtrent de persoon en het werk van Christus te ontkrachten en de leden van Christus' gemeente te laten redetwisten over de wet, de uiterlijke leefwijze van christenen (farizeïsme). Of we redetwisten over allerlei theologisch interessante vraagstukken omdat we op zoek zijn naar de enig zaligmakende verklaring van Gods Woord. Maar toch gaat het vaak over onderwerpen waarover het God beliefd heeft vragen voor ons open te laten (sadduceïsme). Of we bestrijden elkaar met als inzet de politieke keuzes die christenen geacht worden te maken (herodianisme). Door al zulk soort geharrewar is de eenvoudige prediking van een gekruisigde Christus en de loutere toewijding aan Hem op de achtergrond geraakt. Niet voor niets roept de Bijbel ons op, het zuurdeeg weg te doen! 3. Israël, de volken en de gemeente op weg naar de voleinding * De gelijkenis van de schat in de akker 1Matteüs 13:44) Iemand, ongetwijfeld een rijke persoon, vindt in een akker een schat, die hij ten koste van heel zijn vermogen wil verwerven. Daartoe koopt hij de hele akker, maar totdat hij de akker in bezit zal nemen, blijft de schat daarin verborgen. De betekenis van de gelijkenis De veel gehoorde verklaring, dat Christus de schat is, waar wij alles voor over moeten hebben om Hem te bezitten, is niet zo erg bevredigend. Want wat zouden wij kunnen geven in ruil voor ons leven 2Matteüs 16:26 NBG)? En wat moeten we ons voorstellen van de akker die gekocht wordt om de schat te bemachtigen? En waartoe dient het verbergen van de schat? Een meer bevredigende verklaring is deze: de koper de Heer Jezus is, die om het volk Israël voor eeuwig tot de Zijne te maken, de hele aarde koopt ten koste van zijn eigen leven. Maar zolang Hij zijn bezit nog niet heeft toegeëigend, blijft de schat verborgen. Zo lijkt deze gelijkenis wel wat op de parabel in het Oude Testament waarin het volk Israël wordt beschreven als een "schat", die achteloos is weggeworpen op een akker. Maar als de Heer deze schat vindt, krijgt Hij haar lief en is ze voor Hem van de grootste waarde 3vgl. Ezechiël 16:4 vv). Deze gedachte vindt ook steun in Openbaring. De boekrol die aan het Lam wordt gegeven om de zeven zegels te openen, lijkt de koopakte, het eigendomsbewijs van de aarde te zijn. Als bij het klinken van de zevende bazuin het zevende zegel geheel is geopend, wordt gerechtelijk uitgesproken, dat de Gezalfde van de Heer (het Lam dat geslacht is 4Openbaring 5:6), als Koning zal regeren 5Openbaring 11:15). En direct daarop gedenkt God zijn verbond 6Openbaring 11:19) en wordt ons een vrouw getoond, die, blijkens de symbolen waarmee zij omgeven is (zon, maan en twaalf sterren 7Openbaring 12:1 8vgl. Genesis 37:9-12), Israël uitbeeldt. Het is een volk, dat niet langer meer verborgen is onder de volken, maar toch schijnbaar door God verlaten en vergeten. Desondanks is ze volop in de aandacht van de Heer. Deze gelijkenis toont ons dan de waarde, die Israël voor de Heer heeft en de moeite die Hij doet om dit volk tot zijn onvervreemdbaar bezit te maken (en dat mogen we gerust ook toepassen op ons eigen leven). We gaan ook iets verstaan van Israëls positie in de wereld in de tijd van verborgenheden. Het is en blijft Gods uitverkoren volk. Daarom heeft het recht op onze liefde en ons medeleven. Daarom zullen degenen die zich aan dit volk vergrijpen, uiteindelijk niet ongestraft blijven. Maar, grotendeels verstrooid onder de volkeren, zal Israël als natie gedurende deze hele periode weinig of niets ervaren van Gods bemoeiingen. * De gelijkenis van de parel van grote waarde 9Matteüs 13:45,46) Iemand vindt een kostbare parel, verkoopt alles wat hij heeft en koopt de parel. Op het eerste gezicht lijkt deze gelijkenis erg veel op de voorgaande, maar er zijn toch verschillen: o de parel waarom het gaat wordt niet verstopt o alleen de parel wordt gekocht, niet de vindplaats erbij. De betekenis van de gelijkenis Terwijl de schat in de akker verborgen is en wacht om geopenbaard te worden, is de Heer bezig om zich een kostbare parel te verwerven: de gemeente van de Heer Jezus Christus. Zoals een parel groeit door pijn die een oester lijdt, zo ontstaat door het lijden van de Heiland een gemeente 10Handelingen 20:28). Door het kruis is er vergeving en verlossing voor ieder die gelooft 11Efeziërs 1:7). God roept, in afwachting van de dag waarop Hij de aardbodem in bezit neemt, overal de mensen op tot bekering 12Handelingen 17:30). Door het kruis worden zij die geloven, zowel Joden als heidenen, met elkaar verbonden tot een nieuwe eenheid, het lichaam van Christus 13Efeziërs 2:14-16). Alle aandacht van de Heer is bij zijn gemeente 14Efeziërs 5:25-27) en Hij schijnt met Israël en de volkeren geen bemoeienis meer te hebben. * De gelijkenis van het sleepnet 15Matteüs 13:47-50 In deze gelijkenis gaat het om de zee, waaruit een grote vangst wordt binnengehaald. Goede vis en slechte vis. De betekenis van de gelijkenis De zee wordt vaak gebruikt als een beeld om de volkeren aan te duiden, met name in hun verzet tegen God 16Jesaja 17:12). Zoals eens de maarschalk van de koning van Assur (overigens ook voorgesteld als een alles overstromende vloed 17Jesaja 8:7,8) Gods schijnbare onmacht bespotte 18Jesaja 36:18-20), zo kunnen spotters al eeuwenlang beweren, dat God niet in staat is om tegen de volken op te treden 19vgl. 2 Petrus 3:3,4). Want zij kunnen zich vergrijpen aan Israël, zij kunnen christenen vervolgen en er is geen God die op een bovennatuurlijke wijze ingrijpt en hen ter verantwoording roept. Deze gelijkenis, die specifiek spreekt over de tijd van de voleinding van de wereld (Grieks: aioon = eeuw, tijdperk), laat zien, dat God ook de volken niet vergeet. Nu laat Hij hen geworden, hoewel Hij niet nalaat hen de boodschap van genade te doen verkondigen. Maar zij zullen zeker rekenschap van al hun daden moeten afleggen. Samenvatting God heeft plannen voor zowel Israël als de volken. Maar in deze tijd, begonnen op het Pinksterfeest van Handelingen 2, werkt de Heer wereldwijd aan de vorming van zijn gemeente, die bestaat uit gelovigen uit de Joden en uit gelovigen uit de heidenen. De christenheid als geheel zal veel aanvallen van de boze niet onderkennen en een vorm aannemen, die de Heer niet heeft gewild. Maar al lijkt het haast onmogelijk, de eenvoudige prediking van het Woord zal toch vrucht dragen in de levens van hen, die zich aan Hem toewijden. Uiteindelijk zal de Heer met alle groepen mensen, zowel met het Joodse volk als met de heidenvolkeren en de christelijke gemeente, zijn doel bereiken.