Schuld en boete?
De koning en zijn slaven In Matteüs 18:23-35 vinden we het koninkrijk voorgesteld als een koning die afrekening houdt met zijn slaven. Zij moeten hun schulden voldoen, zonder daartoe in staat te zijn. Hun schuld wordt kwijtgescholden en van hen wordt verwacht, dat zij zelf ook bereid zijn om schulden kwijt te schelden. Een gelijkenis die ons verhaalt, wie er ingaan in het Koninkrijk en onder welke wetten men in het Koninkrijk leeft. Betekenis van de gelijkenis De identiteit van de slaven wordt niet uitdrukkelijk genoemd, zodat we zullen moeten denken aan allen die in het koninkrijk der hemelen zullen ingaan: Israël én de volkeren. In de verzen 25-27 moeten we m.i. vooral denken aan hen, die het begin van het koninkrijk meemaken. Het blijkt dat in hen geen enkele reden gevonden wordt, waarom zij waardig gekeurd zouden worden het Koninkrijk binnen te gaan. Hun schuld tegenover God is zo groot, dat zij die nooit, al was het geduld van de koning nog zo groot (v. 26), zouden kunnen betalen. Dat een slaaf in vrijheid gesteld wordt, heeft hij alleen te danken aan de goedheid van de koning. Israël en alle anderen die toegang verkrijgen tot het koninkrijk, hebben vergeving, verzoening nodig1), die hun door de Heer wordt aangeboden. In vers 28 en verder moeten we meer denken aan hen die leven onder de wetten van het koninkrijk. Wetten, nog strenger dan die welke God door Mozes aan Israël heeft gegeven. De Heer Jezus heeft de zwaarte van zijn wetten doen voelen in de Bergrede: 'Gij hebt gehoord dat tot de ouden gezegd is: Gij zult niet doodslaan; (...) Maar Ik zeg u: een ieder die in toorn leeft tegen zijn broeder, zal vervallen aan het gerecht'2). Het is duidelijk dat alleen zij aan deze hoge maatstaf kunnen voldoen, in wie de Heer leeft, en die door Hem geleid worden. Zij die de aanvang van het koninkrijk meemaken, zijn allen zulke nieuwe schepselen, opnieuw geboren. Anders konden zij het koninkrijk niet zien of binnengaan 3). Maar ook in het koninkrijk worden mensen geboren. Ook zij hebben het nodig de wedergeboorte te beleven. Dat zij zich in het koninkrijk der hemelen bevinden, danken zij aan het feit dat hun ouders toegang verkregen hebben. Zolang zij zich aan Gods strenge wet weten te houden, zal niemand aan hen merken, dat zij er niet echt bijhoren. Bij hun inspannende wetsbetrachting hebben zij niet te maken met satans tegenwerking, daar hij gebonden is tijdens de duur van het koninkrijk 4).Wanneer zij hun toneelspel als loyale onderdanen van de koning tot het einde van de 1000 jaren volhouden, zonder de koning hun hart toe te vertrouwen (d.i: onderdanigheid veinzen 5!), worden zij ontmaskerd als de Heer satan voor een ogenblik loslaat. Samen met hem aan wie ze prompt weer zullen gehoorzamen, worden zij dan geoordeeld 6). In hen wordt wel heel duidelijk geïllustreerd, dat de kinderen geheiligd zijn in de ouders. Door hun geboorte delen zij als het ware in de aan hun ouders geschonken zegeningen en zijn zij in de meest ideale positie gekomen om de Heer en zijn heil te leren kennen - in het koninkrijk der hemelen, waar zij de uitwerking van Gods genade in de levens van anderen kunnen aanschouwen. Maar zoals gezegd, de wetten zijn streng en eisen volmaaktheid 7). Ook op het punt van vergevingsgezindheid. In het koninkrijk geldt, dat vergeving geschonken wordt naar de mate, waarin men zelf bereid is te vergeven. Iemand die onderworpenheid veinst, kent Gods vergeving niet door eigen ondervinding, maar door waarneming in anderen. Hij wordt getolereerd, totdat blijkt dat hij niet bereid is iemand een kleinigheid te vergeven. Tot dat moment heeft hij echter ook de gelegenheid zijn eigen onvermogen toe te geven en zichzelf aan de Heer toe te vertrouwen om opnieuw geboren te worden! Praktische toepassing. Dat de gelijkenis niet rechtstreeks op ons van toepassing is, is duidelijk. Wij, die leven in de bedeling van de genade, ontvangen geen vergeving naar de mate van onze vergevingsgezindheid, maar naar de mate van Gods liefde en ontferming 8). De grootte van de ons geschonken vergeving blijkt daaruit, dat wij geen veroordeling meer te wachten hebben 9). Maar we kunnen wel lering uit deze gelijkenis trekken. Wij, die de Heer Jezus kennen, worden opgeroepen om elkaar te vergeven op gelijke wijze als de Heer ons vergeven heeft 10 11). Maar het voorbeeld van de mate van Gods vergevingsgezindheid zien we niet in anderen met als opdracht dat na te volgen. We hebben het aan den lijve ondervonden. Dat geeft ons zo'n zekerheid en rust, dat het navolgen geen dwang of moeite kost, maar haast vanzelfsprekend is. Gebrek aan vergevingsgezindheid is zo strijdig met Gods karakter, dat het oprechte kind van God daar verdriet over heeft en naar verandering verlangt. Terwijl Gods kind zich steeds spiegelt in het Woord van God en biddend de vinger legt bij elke afwijking die hij in eigen leven opmerkt, beantwoordt de Heer zijn verlangen en bewerkt Gods Geest de innerlijke verandering, waardoor Gods kind meer op de hemelse Vader gaat lijken 12).
Thematische bijbelstudies
Gelijkenissen van Jezus




Matteüs 18:23-25



naar boven