Werkers van het laatste uur
De arbeiders in de wijngaard Een heer stelt arbeiders aan in zijn wijngaard en betaalt hun het overeengekomen loon uit. Degenen die het laatst zijn aangeworven ontvangen evenveel als degenen die al lang aan het werk waren. Deze gelijkenis uit Matteüs 20:1-16 laat iets zien van het werk, waar God de eeuwen door mee bezig is geweest ter voorbereiding van de komst van zijn Koninkrijk. De betekenis van de gelijkenis De wijngaard is een beeld van hen, onder wie God werkt en die zijn heerschappij (zeggen te) aanvaarden. In oudtestamentische tijd - en de Heer Jezus leeft zelf in die tijd 1) - was dat uitsluitend het volk van Israël 2). Zij die aangeworven zijn om de wijngaard te bewerken en te onderhouden zijn de verschillende generaties van Israël, die hun dienst verrichtten met het oog op de toekomst: zij verwachtten het Koninkrijk van de Messias, de stad met fundamenten 3). Nog zijn ze daar niet binnengegaan 4), maar het loon zal hun niet ontgaan, dat is zeker. Door de opstanding uit de doden zullen zij het koninkrijk van gerechtigheid en vrede binnengaan 5). Het loon dat de arbeiders ontvangen, is, zoals gezegd, de toegang tot het Koninkrijk, zoals ook in Matteüs 25:31 en verder wordt gezegd. Natuurlijk, we weten, dat het 'zonder geloof onmogelijk is God welgevallig te zijn' 6). We weten ook, dat het onmogelijk is om het Koninkrijk van God binnen te gaan zonder door het geloof opnieuw geboren te zijn 7 8). De dienst van arbeiders die beloond wordt, is dan ook vrucht en openbaring van geloof. Bij de Joden in Jezus' dagen overheerste de gedachte, dat het alleen de Joden waren, die in het Koninkrijk zouden binnengaan. Die gedachte sproot voort uit het feit, dat Israël het uitverkoren volk, Gods uitverkoren knecht wordt genoemd 9). Als zij uitverkoren waren, zo was de gedachte, waren de overige volken bij voorbaat verdoemd, of tenminste op een zeer lage rang geplaatst. Een dergelijke gedachte werd misschien nog versterkt door wat de Heer zegt in Matteüs 19:28, waar alleen over Israël gesproken wordt. Maar dat de Heer de andere volken niet afwijst als Hij Israël verkiest, blijkt wel heel duidelijk uit de geschiedenissen die de Heer Jezus zijn toehoorders in de synagoge van Nazareth in herinnering brengt: de weduwe van Sarepta (Sarfath) en Naäman, de Syriër 10). Ook blijkt het uit gedeelten als Jesaja 49:6, Zacharia 8:23 en Jesaja 19:24,25. Daar wordt niet gezegd, dat deze volken eerst proselieten worden om daarna als Joden in de Joodse gemeenschap te worden opgenomen, maar dat zij als heidenen, als heidense naties zelfs, uiteindelijk ook de Heer in het Koninkrijk zullen dienen, samen met Israël. Israël als degenen die het eerst aangeworven waren, de volken als degenen die het laatst, ter elfder ure, aangetrokken zijn! Of de Joodse schriftgeleerden deze teksten nooit gelezen hebben of dat zij ze hebben weggeïnterpreteerd, zoals veel christelijke exegeten teksten over Israël weginterpreteren, is niet duidelijk. Feit is wel, dat zodra er sprake van is dat heidenen op gelijke wijze als Joden deel hebben aan het heil in Christus, er direct ook sprake is van groot verzet van Joodse zijde 11 12). Hetzelfde protest is hoorbaar in de gelijkenis, als de arbeiders van het elfde uur hetzelfde loon ontvangen als die van het eerste uur! Het resultaat van dit protest is duidelijk: de laatsten zullen de eersten voorgaan 13). Het Koninkrijk zal tijdelijk van Israël worden weggenomen 14 15). Voordat Israël, land en volk, een centrale plaats in het Koninkrijk onder de regering van Jezus Christus op de troon van David inneemt, zullen vele heidenen binnengaan (samen met 'enigen' uit de Joden, 16) in het Koninkrijk van God, dat nu in deze tussenperiode op een andere manier gebouwd wordt dan de profeten voorzegden, maar dat herkenbaar is aan geestelijke waarden in allen die geloven 17). Praktische toepassingen Uit de gelijkenis kunnen we natuurlijk ook praktische toepassingen leren: * Elke dienst die de gelovige voor de Heer verricht, wordt beloond. Maar wij hebben niet te letten op anderen om de kwaliteit en de kwantiteit van hun dienst te beoordelen! Ieder is persoonlijk verantwoording voor de Heer schuldig 18 19). En hij die zijn dienst verricht in overeenstemming met de wil van zijn Zender, zal van God lof oogsten 20 21). Het is duidelijk, dat hiervoor nodig zijn: een geestelijke instelling en leven in gemeenschap met de Heer. * Hoewel de beloning voor getrouw vervulde dienst niet geheel onbelangrijk is, lijkt in de gelijkenis uit te komen, dat het voorrecht om in de dienst van de Heer te staan, eigenlijk veel zwaarder moet wegen. De arbeiders vonden dat nou juist niet zo'n voorrecht, wat iets van hun houding ten opzichte van de Heer verraadt. Andere toepassingen vinden we, als we de arbeiders vergelijken met mensen, die op verschillende leeftijden tot geloof in de Heer komen - sommigen al heel jong, anderen in hun levensavond, te elfder ure. * De arbeiders van het eerste uur zijn zij, die al op jonge leeftijd de Heer leerden kennen en daardoor gedurende een lange periode in zijn dienst konden staan. Ze zijn bevoorrecht boven andere gelovigen, die pas op latere of zelfs op late leertijd de Heer leerden kennen. Maar toch kunnen en mogen zij zich niet beroemen op hun langdurige arbeid en zich verheffen boven hen, die Hem maar gedurende een korte tijd hebben kunnen dienen, waarbij ze bovendien gehandicapt waren, omdat ze de in een mensenleven verzamelde last van werelds denken niet altijd 1, 2, 3 konden afleggen. * In onze maatschappij bestaat de neiging om ouder wordende mensen steeds vroeger af te schrijven. Maar bij God is dat niet zo. Ouderen en jongeren mogen eendrachtig samenwerken om het evangelie uit te dragen tot heil voor de volkeren.
Thematische bijbelstudies
Gelijkenissen van Jezus



Mattheüs 20:1-16



naar boven