Nadat we uitvoerig hebben nagedacht over de toekomst van het volk Israël, is het goed
de vraag te stellen, hoe de houding van een toegewijde christen ten opzichte van dit
volk behoort te zijn.
In het verleden is het maar al te vaak voorgekomen, dat er in de christelijke kerk
een grote haat leefde tegen het Joodse volk, dat aangemerkt werd als 'Godmoordenaars'.
Het is natuurlijk een vraag, of deze haat alleen leefde bij naamchristenen of ook
bij werkelijke gelovigen. Maar ook al zou het laatste niet voorgekomen zijn, wat te
betwijfelen is, maakt dat voor de beleving van de Jood helemaal niets uit. De aanduiding
'christelijk' roept voor hem de gedachte aan vervolging en minachting op.
Mede schuldig
Nu hoeft het geen betoog, dat ook de Bijbel de Joodse natie schuldig verklaart aan
de dood van Gods Zoon, hoewel het geen Joden waren die Hem kruisigden, maar Romeinen
zie 123.
Joden en heidenen samen droegen verantwoording voor de veroordeling en berechting van Jezus!
Maar hoewel de Joodse natie (lees: leidslieden?) mede schuldig verklaard wordt en
tijdelijk een andere positie in Gods heilsplan krijgt toegewezen, is het onjuist
om iedere Jood persoonlijk deze daad toe te rekenen.
Een heel volk gebukt onder de schuld van haar leiders
Evenmin kunnen we zeggen, dat als een Jood zich tot Christus bekeert, hij gevrijwaard
zal zijn van Jodenhaat en -vervolging. We kunnen de oudtestamentische tijd als voorbeeld
nemen. Israël werd in ballingschap gevoerd omdat de Israëlieten de Heer verlaten hadden.
Maar toch waren er toen ook godvruchtige mannen zoals Jeremia, Daniël en anderen. Maar
ook zij gingen gebukt onder het lot, dat de natie trof. Door het geloof kenden zij
persoonlijk wel de gemeenschap met God, maar ze moesten ook de gevolgen ondervinden
van het feit, dat God zijn dreigementen van tuchtiging aan de natie als geheel gestand
deed. Ook zij moesten de zegeningen missen, die God aan het volk als geheel had beloofd
zie 4.
De schuld der heidenen
Overigens - God wilde de volkeren wel gebruiken om Israël over de aarde te verstrooien,
maar in het vervolgen en uitmoorden gaan de volkeren uitdrukkelijk verder dan de Heer
hen had opdragen. God heeft dat wel voorzien, maar niet gewild. De volkeren maken
zich daardoor schuldig en zullen door de Heer ter verantwoording geroepen worden
zie 56.
God biedt allen genade
In het Nieuwe Testament ontdekken we, dat Israël, dat al zo'n 400 jaar z'n nationale
zelfstandigheid kwijt was, ook in geestelijk opzicht geen voorkeursbehandeling meer
krijgt
zie 7;8.
Maar zelfs over de generatie die de kruisiging heeft meegemaakt, wordt het oordeel
niet uitgesproken. God biedt hen zijn genade aan
zie 91011!
We mogen dan ook nooit vergeten, dat dit alles geschied is 'naar de bepaalde raad en
voorkennis van God'
zie 12.
En ik dan...?
Als we werkelijk oog krijgen voor het gebeuren aan het kruis, zullen we met de
dichter Jacob Revius (1586-1658) zeggen:
't En zijn de Joden niet, Heer Jesu, die U kruisten,
Noch die verraderlijk u togen voor 't gericht
Noch die versmadelijk u spogen in 't gezicht,
Noch die U knevelden en stieten U vol puisten;
't En zijn de krijgslui niet die met hun felle vuisten
De rietstok hebben of de hamer opgelicht,
Of het vervloekte hout op Golgotha gesticht,
Of over uwe rok saam dobbelden en tuisten.
Ik ben 't, o Heer, ik ben 't die U dit heb gedaan;
Ik ben de zware boom die U had overlaan,
Ik ben de taaie streng, waarmee Gij gingt gebonden,
De nagel en de speer, de gesel die U sloeg,
de bloedbedropen kroon die Uwe schedel droeg:
Want dit is al geschied, helaas! om mijne zonden.
Naar oudtestamentisch voorbeeld
Tevens willen we de aandacht vestigen op de parallel die er is tussen de geschiedenis van
de Heer Jezus en die van Jozef. Beiden verworpen door hun broeders, overgegeven aan de
heidenen, beiden voor heidenen en hun volksgenoten tot zegen als de redder der wereld.
Jozef sprak deze woorden: 'Gij hebt wel kwaad tegen mij gedacht, maar God heeft dat ten
goede gedacht, teneinde te doen zoals heden het geval is: een groot volk in het leven
te behouden'
(13).
We herkennen daarin iets van de woorden van de apostelen: "Gij hebt Jezus aan een
hout gehangen en omgebracht, maar God heeft Hem verhoogd tot een Leidsman en Heiland
om Israël bekering en vergeving van zonden te schenken"
(14;vgl. 15).
Wat denkt Jezus er zelf van?
De Heer Jezus Zelf heeft gebeden hun deze zonde te vergeven
(16).
En het was juist deze grote fout van Israël, die zo'n grote zaligheid ook het deel heeft doen
worden van de heidenen
(17).
Dit is op zich al voldoende om een christen ervan te weerhouden een Jodenhater te zijn!
Veel meer kunnen we daarom verwachten, dat een christen het volk van Israël liefde toedraagt.
Immers, behoort in het hart van de gelovige niet hetzelfde te leven als in het hart van
onze hemelse Vader? En Hij zegt Israël lief te hebben met een eeuwige liefde
(18)!
Dit volk is Gods oogappel
(19)!
Paulus en de Joden
Mogen we dan nog een enkele maal ons oor te luisteren leggen bij de grote apostel der
heidenen. Paulus. Wat een liefde vinden we bij hem voor het gestruikelde volk Israël
(20).
Deze liefde voor Gods volk maakt hem tot een bidder voor Israël
(21).
Hij verstaat de oproep van de psalmist om Jeruzalem vrede toe te bidden
(22)
in geestelijke zin. Hij stelt zich op één lijn met Samuël, die het als een zonde beschouwde
om op te houden voor Israël te bidden voor Israël behoren te zijn.
Paulus' liefde voor Israël drijft hem echter verder. Hij heeft maar één verlangen: ook
enigen uit hen te behouden
(23).
Hij tracht zijn volksgenoten, zijn broeders naar het vlees, op te wekken tot naijver. In
zijn doen en laten wil hij laten zien hoe rijk hij in Christus (= Messias!) Jezus geworden
is. En aan dit getuigenis door zijn levenshouding koppelt hij dan voortdurend het
getuigenis door middel van het gesproken woord, de verkondiging (
bijv. 24;25),
in overeenstemming met de waarheid, dat het geloof is door het horen van het Woord van
Christus (26).
Wat Paulus zo zelf tracht te bewerkstelligen, ziet hij als een taak, als verheven roeping
voor alle christenen: ook Joden tot naijver opwekken, opdat thans reeds velen uit hen de
Messias zouden leren kennen en behouden zouden worden
(27,
28).
Christelijke sympathie voor Israël
Onder (evangelische) christenen bemerken we grote belangstelling en sympathie voor Israël.
Dat is iets om blij over te zijn. Maar soms uit die sympathie zich op een wat merkwaardige
wijze: men voelt zich enerzijds verplicht de Israëlische politiek in alle opzichten te
onderschrijven, terwijl men anderzijds zich sterk maakt om het evangelie van de Heer
Jezus Christus niet aan Joden te (doen) verkondigen. Deze houding komt voort uit schuldgevoel.
Een christelijk schuldgevoel om alles wat in het verleden in naam van Christus het
Joodse volk is aangedaan (denk aan de kruistochten e.d.) en een westers schuldgevoel
om wat een westerse natie dit volk kon aandoen, aanvankelijk zonder weerstand van andere
westerse landen te ondervinden (de holocaust).
Maar men kan sympathiseren met Israël en toch kritiek hebben op onderdelen van het
huidige beleid van de Israëlische overheid. Er zijn zelfs Joden, Israëli's die een
andere politiek voorstaan! En betekent prediking van het evangelie aan Israël gebrek
aan liefde voor dit volk? Petrus, Paulus - zij verkondigden het evangelie aan Israël.
Moeten we hen een gebrek aan liefde verwijten? Nee, maar zij hebben begrepen dat alle
mensen, zowel Joden als heidenen, zondaren zijn en verloren gaan
(29;
30).
Zij wisten dat er geen andere naam is waardoor mensen behouden kunnen worden, dan de naam
van Jezus
(31;vgl. 32).
En dat geldt niet alleen voor de heidenen, maar ook voor de Joden (vgl.
33).
Een bedekking over Israël
Ja, nog ligt er een bedekking over het hart van dit volk, nog kennen zij Gods gedachten
niet ten volle, nog herkennen zij de Heer Jezus niet als hun Messias. Maar juist daarom
verkondigden de apostelen het evangelie 'eerst aan de Jood' omdat steeds als iemand zich
bekeert, de bedekking van zijn hart wordt weggenomen
(34).
Zullen we Israël de prediking van het evangelie onthouden? Waarom? Omdat het Gods volk
is? Zeker, Israël is, en blijft, Gods volk, begiftigd met rijke beloften. Die zijn
echter geen garantie voor de eeuwige behoudenis van elk individu. Het zijn juist de
beloften voor de natie als een geheel, die op elke Jood individueel een appèl doen
om te treden in het voetspoor van het geloof van Abraham
(35),
die zijn oog richtte op de Heer Jezus
(36).
Daar komt nog bij, dat de beloften voor de natie Israël alle in de toekomst vervuld zullen
worden.
Ontvlied de komende toorn
Maar het staat vast, dat er zware oordelen over de aarde zullen komen, voordat Gods beloften
van zegen vervuld worden. Die oordelen zullen ook komen over Israël. Velen van hen zullen
onder die oordeelsslagen vallen
(37).
Is dat niet een extra aansporing om Israël ook nu al de Messias aan te bieden (naast alle
andere bewijzen van liefde en toegenegenheid die we het volk kunnen geven!), opdat ook
uit hen velen de toekomende toorn zullen ontvlieden
(38;39)?